“Peertje is niet meer zo scharminkelig als een maand geleden,” staat er in mijn dagboek op 7 september, 1995. Ik logeerde bij mijn ouders in Zuidhorn.
“Hij is nu dik en donzig zacht met een wintervacht (dat rijmt). Vanavond foto’s gemaakt.”
Er staat een tekeningetje bij van een tevreden spinnend poesje dat genietend zijn oogjes samen knijpt.
De foto’s of negatieven van die dag zijn nergens in mijn archieven terug te vinden. Net zomin als het negatief van de foto hiernaast. Alsof mijn weigering ooit nog aan je te denken, uiteindelijk ook de laatste fysieke sporen aan het uitwissen was.
Ik nam de dagboeken door omdat ik je sterfdatum wilde weten. In de agenda’s kon ik t niet vinden, terwijl ik zeker wist dat ik het ergens opgeschreven had. Net als je geboorte. Toen nog “Veertje geboren”. Veertje, omdat de vrouw die haar poes ieder jaar liet jongen inmiddels dacht zelf te kunnen seksen. Toen je geboren was tijgerde je meteen naar voren, zodat je moeder je kon schoonlikken, en je veroverde de eerste tepel, zodat je bij kon tanken. Toen besloot ik dat ik jou wilde.
“Peertje dood”
Je sterfdatum stond bij een kwartaal overzicht in een dagboek, waar ik lang niet in had geschreven. Kort somde ik de belangrijkste gebeurtenissen op die ik had gemist.
Twee woorden, om de pijn van verwaarlozing en alles wat ik fout had gedaan niet te hoeven voelen. Or so I thought. Want al gravende naar het begin en eindpunt van onze relatie, kwam ik eind 1994 vier stickers tegen. Precies vier weken van elkaar vandaan. Het was een fabrieksstickertje met een kattensilhouet. “Tiguvon” heette het merk. Het is een vlooienmiddel.
Meer dan drie jaar nadat ik uit huis was gegaan, en je bij mijn ouders had achtergelaten, was ik degene die jouw vlooienkuur bijhield. Terwijl het enige dat ik me herinner een overdonderend schuldgevoel is. Bijvoorbeeld over dat groen glazige oog. Blind waarschijnlijk. En waar we nooit een professional naar hebben laten kijken.
En ik herinner me het telefoontje van mijn moeder. Je had opnieuw “zomaar” iemand aangevallen. Ze hadden je laten inslapen. Misschien had je een tumor in je hoofd, had de dierenarts gezegd. Dat je daarom aanviel.
Maar ik wist dat t was omdat ik niet meer bij je woonde en niemand zich om je bekommerde. Dat t was omdat niemand, ook ik niet, met je naar de dokter was gegaan toen er misschien nog iets te redden viel. En niemand, behalve ik, je lichaamstaal begreep waaruit ik direct kon zien of je wilde aanvallen.
Ik was een paar maanden uit huis en kwam weer in Zuidhorn. Je zat op tafel. Ik had altijd begrepen dat je katten niet kon opvoeden, en had dat heel letterlijk genomen. We hadden geen enkele poging gedaan je manieren bij te brengen. Je was ook ongecastreerd, omdat ik vond dat je de wijde wereld in moest kunnen, letterlijk om uit neuken te gaan.
Wat je dan ook veelvuldig deed. En na je Zuidhorn bender klom je s nachts door het raampje van de slaapkamer van mijn zusje weer naar binnen, die je dan naar de garage moest brengen omdat we boven geloof ik geen dieren mochten. Hoewel je in je eerste jaar bij mij in bed sliep. Als t raampje dicht was sprong je er gewoon tegenaan. Net zolang tot mijn zus haar balkondeur opendeed.
In het meest positieve geval (voor ons), wachtte je tot het ochtend was, en meldde je je buiten op de vensterbank voor het keukenraam. Luid miauwend. Soms had je ergens tussen planten gelopen, en dan kwam je s ochtends geurend binnen.Dan noemde ik je “kruidenpeertje”. Je had altijd kleine korstjes op je schedel, van het vechten. In your defense; je hebt nooit in huis geplast. Iets wat ongecastreerde katers altijd wordt verweten. En ook nu, nu ik al diverse huilbuien erop heb zitten waarin ik eindelijk het verdriet voel, realiseer ik me dat van de vele dingen die ik fout gedaan dacht te hebben, ook jouw ongecastreerd laten waarschijnlijk een goede keus was. Stel dat je een brave huiskat was geworden en twintig jaar had geleefd. In een huis waar inmiddels niemand meer aan je gehecht was, en ik op 10 km afstand je medicijnen bijhield. Hoe fraai was dat geweest.
En voor hetzelfde geld was je alsnog vals was geworden.
Je onafhankelijkheid is één van de dingen die ik je gegeven heb, en die je ten volle benut hebt. Ook mijn keus dat ik je alleen liet, en je niet meenam op kamers in de stad, was iets waar ik me altijd schuldig over heb gevoeld. Maar niet omdat ik dacht dat je het op kamers beter had gehad. Ik wist dat je vrij moest zijn. Niet een strijdpunt worden in de micro-maatschappij van een studentenhuis waar iedere centimeter bewaakt en opgeëist wordt door een bewoner.
Het was dus maanden geleden dat ik was weggegaan. En hoewel ik wist dat ik er goed aan had gedaan je in Zuidhorn te laten, voelde ik me schuldig. Mama had het erover dat je mensen aanviel. Ik zei: “Ja… kijk.”
En ik boog mijn hoofd naar je toe, en je viel aan.
Ik zette je weg in de garage, een beetje geschrokken maar ook gerustgesteld dat ik inderdaad precies wist wat je wilde. En dat ik t verdiend had stond voor mij buiten kijf.
Wie neemt er nou een kat vlak voor haar 18e verjaardag, in een huis waar moeder niet van dieren houdt en vader eigenlijk een hond wil maar dat niet “mag” omdat hij er nooit is om hem uit te laten?
En omdat hij dieren vals maakt. We hadden zelfs een valse dwergpapegaai gehad.
Dat was de derde reden waarom ik wel begreep dat je vals was, dat mijn vader met je speelde. Hoewel hij ook de enige was die uren horizontaal voor de televisie lag, zodat je hele avonden op zijn borstkas kon zitten.
Gisteren was ik met onze oude buren. Ze herinnerden zich nog dat ze voor je moesten zorgen, en dat iedereen bang voor je was. Ik had het misschien wel tien jaar niet over je gehad. En ineens was je er. Pardoes in mijn herinnering. En misschien was het omdat ik de afgelopen jaren mijn katten Max en Willem, grenzeloos veel aandacht, medische zorg en toewijding heb gegeven, dat het contrast met hoe t met jou is gegaan nog schriller is geworden.
Toen mijn toenmalige vriend katten wilde, nu twaalf jaar geleden, zei ik; “Prima. Maar als we uit elkaar gaan zijn ze van jou. En jij gaat met ze naar de dierenarts.”
Ik begrijp nu pas dat ik die eisen stelde omdat ik geen tweede Peertjes wilde. Ik wilde geen katten die bij een scheiding in het huis met de grootste tuin terecht kwamen, halfblind, en zonder iemand die zich om hun bekommert.
Het liep anders. Heel anders. Uiteindelijk gaf ik mijn vriend het grote huis, zodat hij de katten een goed huis kon geven, maar kwamen ze na twee maanden al retour en werd ik een alleenstaande kattenmoeder in een tijdelijk huisje. Ze zijn daarna nog twee keer met me verhuisd. Door een opeenvolging van suikerziekte en ouderdomskwalen zijn er meer jaren geweest dat ik thuis moest blijven, dan dat ik op vakantie kon of überhaupt langer dan een paar uur weg. Maar ik heb er nooit over geklaagd. Altijd zei ik;
“Nee joh! Ik ben zo blij dat ik t geld, en de gelegenheid heb zo goed voor ze te zorgen!”
Opnieuw besefte ik niet, dat dit zo vervullend was omdat ik het me bij jou aan die middelen had ontbroken.
Maar één ding heb ik ze niet gegeven; hun vrijheid. En daarom zal er over 25 jaar niemand zijn die met mij herinneringen wil ophalen aan de schrik van de buurt die ze alleen met twee man sterk durfden te voeren, tijdens mijn afwezigheid.
Lieve Peertje, je hebt kort maar legendarisch leven gehad.
Ik zal vanaf nu als een trotse moeder aan je terugdenken.